De leer van de onkenbaarheid der bovenzinlijke dingen, meer bepaald van God, van zijn bestaan en zijn wezen. Terwijl het atheïsme Gods bestaan loochent, onthoudt het agnosticisme van Huxley, Spencer, Darwin e^i. zich van een besliste uitspraak (abstentiomsme), wijl het verstand tot de kennis der zinlijk-waarneembare wereld beperkt is (criticisme, positivisme) en, daarbuiten tredend, zich in allerlei tegenstrijdigheden wikkelt (b.v. die tusschen absoluutheid en persoonlijkheid).
De Heilige Schrift leert echter zoowel de onbegrijpelijkheid Gods van wege zijn oneindige grootheid, Job 11 : 7; 26 : 14; 36 :26; Joh. 1:18; 1 Tim. 6 : 16, als ook zijn kenbaarheid op grond van zijn algemeene en bijzondere openbaring, Hand. 14 : 17; Rom. 1 : 19, 20; Joh. 1 : 18.