Zo noemt men een hoorndrager. Ziet hiervoor dat spreekwoord.
Men zegt van den koekkoek, dat het wyfje haare eyeren legt in het nest van andere vogelen, op dat die haare jongen zouden uitbroeden en opqueken. Dit past wel by gelykenis op den overspeelden Maar waarom schryft het gebruik dat bedrijf van des koekkoeks wyfje toe aan een man? Veele zouden echter niet willen hooren, dat men zeide, ’t Is een koekkoeks wyf, gelyk wel, dat is een koekkoeks doen, enz. want zy zouden vreezen, dat men hem voor den man van dat wyf zoude aanzien. En waarom heeft het gebruik dien schimpnaam toegeeigent aan den man, van de echtbreekster? Dit te onderzoeken, laat ik aan Natuurkundigen. Dit heeft het spreekwoord in de wereld gebragt: 't Is een wys kind, dat zynen vader kend.