Maria Wilhelmina (‘Marie’); geb. Amsterdam 19 november 1856, overl.
Ede 18 september 1936. Woonde en werkte in Amsterdam tot 1892, Nieuwer-Amstel (Amstelveen) tot 1895, daarna in Ede (werkte ook in ’t Gooi, Nunspeet, Drenthe enz.). Leerlinge van V. Bing (1875), van de Rijksakademie te Amsterdam (1876-1886) o.l.v. A. Allebé.
Kreeg etslessen van W. A. Witsen (Ede). Schilderde, pastelleerde, tekende en etste figuren, portretten, interieurs met figuren, landschappen en vooral bloemen. Was lid van ‘Arti et Amicitiae’ en ‘St Lucas’ te Amsterdam, ‘Pulchri Studio’ in Den Haag, ‘Pictura’ te Dordrecht en van ‘Pictura Veluvensis’ te Renkum. Gaf les aan M.
A. A. Schweistal.Tentoonstellingen Amsterdam, Den Haag en Rotterdam 1882-1903: duivenoffer; silhouettenknipster; Esther op weg naar koning Ahasveros; confidence; voor de spiegel; fantasieportret; bloesems; mijmering; meisjeskop; de eerste korenbloemen; meisje met bloemen; jonge dame; huiselijke bezigheid ; park in de namiddag; bloemschikken; kousenstopster; papavers; petunia’s; enz.
AMSTERDAM -Rijksmuseum: portret van een vrouw, borstbeeld (wordt vermist, gem. M. Wandscheer 1886). ARNHEM -Gemeentemuseum: stilleven met appels. DORDRECHT -Dordrechts Museum: sierkalebassen.
Tentoonstelling ‘De Reehorst’ Ede (cat. 5/1-20/1/1973).
Elsevier LXII, 1921 (Kroniek).
Luns; Plasschaert; Scheen 1970; Thieme-Becker; Van Hall I; Waller.