Geb. Rotterdam 29 april 1784, overl.
Rotterdam 1 juni 1865. Aanvankelijk van beroep makelaar, schilderde uit liefhebberij ; na 1818 wijdde hij zich geheel aan de kunst. Begon in 1820 met olieverf te schilderen, werd vijf jaar later corrector aan het genootschap ‘Hierdoor tot Hooger’. Reeds op zijn 14de jaar leerling hiervan en van Cornelis Bakker. Later raadgevingen van N. Muys, G. van Nijmegen, W. van Leen en A. de Lelie.
Maakte reizen naar België en Duitsland (de Rijnstreek). Schilder van portretten en figuurstukken, tevens lithograaf Gaf les aan H. Dekker, P. Jolly, N. Montauban van Swijndregt en A. W.
M. C. Ver Huell.Tentoonstellingen Den Haag 1825-1830: enkele portretten; een historiestuk; meisje met bloemenmand.
ROTTERDAM -Museum Boymans-van Beuningen: zelfportret 1824 (pastel); 16 krijttekeningen, w.o. melkmeisje ; zeilschepen op een meer ; boer die een pijp aansteekt; enz.
Immerzeel; Scheen 1946 en 1970; Van Hall port.; Waller; Wurzbach.
