Geb. Dorsten (Dld) 5 mei 1820, overl.
Baarn 26 maart 1898. Jongere broer van J. T. Stracké. Vader van L. I.
Stracké. Woonde en werkte o.m. in Arnhem vóór 1851 tot 1868, Amsterdam en sinds ca. 1890 in Baarn. Leerling van zijn vader, de kunstschilder I.J. Stracké. Beeldhouwer en hoogleraar aan de Rijksakademie te Amsterdam (1870-1889), als opvolger van Louis Royer. Heeft ook geschilderd en getekend.
Gaf o.m. les aan A. Hesselink, G. E. Schwartze, jhr L.J. Storm van ’s-Gravesande.Tentoonstellingen Arnhem 1853 en 1890, Den Bosch 1854, Amsterdam 1871, Den Haag 1869 en Rotterdam 1885: Mariabeeld (hout); Jozefbeeld (hout); Petrus (hout); de schone slaapster (marmer), portretbustes (marmer); Undine (marmer), Florentijns meisje (marmer); hazewindhond (brons); landmeisje.
AMSTERDAM -Rijksmuseum: borstbeeld van Sarah (wit marmer); oranjeboom (gips). ARNHEM -Gemeentemuseum: kinderen in een bos (gem. F. Stracké ft. 1864), paneel. DORDRECHT -Dordrechts Museum: de honingdieven (pleister); Italiaanse visser (pierre de Caen); Sneeuwwitje (pleister).
A. M. Hammacher: 'Beeldhouwkunst van deze eeuw’, 1955.
Scheen 1970; Thieme-Becker.