Theodorus Christiaan (‘Theo’); geb. Sloten (thans gem.
Amsterdam) 8 maart 1842, overl. Den Haag 15 september 1909. Woonde en werkte in Amsterdam tot 1868, St.Joost-ten-Noode (België) 1869, Italië 1869-1871, Den Haag na 1871, Amsterdam 1876-1908, daarna in Den Haag. Leerling van de Amsterdamse Akademie olv. L. Royer; ontving daar in 1865 een Rijkssubsidie om zijn studie in Parijs voort te zetten aan de Ecole des Beaux-Arts (olv.
Eugène Guillaume). Van beroep leraar kunstgeschiedenis en M.O. tekenen, tevens beeldhouwer.Tentoonstellingen Amsterdam 1868 en Den Haag 1869 en 1872: onschuld en trouw; Hagar en Ismaël (pleister); la Prima Vera (pleister); een portretbuste (pleister).
AMSTERDAM -Rijksmuseum: borstbeeld G. Groen van Prinsterer (gips).
Scheen 1970.
