Lexicon Beeldende Kunstenaars

Pieter Scheen (1980)

Gepubliceerd op 29-01-2021

Kaiser, johann wilhelm

betekenis & definitie

Geb. Amsterdam 5 januari 1813, overl.

Leiden 29 november 1900. Woonde en werkte in Amsterdam, Zoeterwoude en van 1896 af in Leiden. Leerling van de Amsterdamse Akademie (1827), daarna van A. B. B. Taurel, medewerker van H.

W. Couwenberg. In 1839 werd hij lid van ‘Arti et Amicitiae’ te Amsterdam. Van 1859-1875 direkteur van de Graveerschool, van 1870-1883 professor aan de Rijksakademie en van 1874-1883 direkteur van het Rijksmuseum te Amsterdam. Schilder, etser, graveur en lithograaf. Gaf o.m. les aan P.J.

Arendzen, J. A. Boland, T. W. Burmeister, H. A.

C. Dekker, J. H. Geerlings, J. van der Keilen en aan zijn zoon J. W. Kaiser.Tentoonstellingen Amsterdam en Den Haag 1830-1868: tal van gravures, oa. naar van der Helst; Schalcken en Scholten; een tekening in O.I. inkt naar F. Bol.

AMSTERDAM -Rijksprentenkabinet: een tiental tekeningen, w.o. portretten. DELFT -Oranje-Nassau Museum: portret van koning Willem III (tekening). DEN HAAG -Het Nederlands Postmuseum: diverse ontwerpen en gravures voor postzegels van Nederland en Ned. Indië.

Maandblad v. Beeldende Kunsten 1927 (M. D. Henkel, bldz. 199-205).

Immerzeel; Kramm; Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek I; Scheen 1946 en 1969; Thieme-Becker; Van Hall I en port.; Waller; Wurzbach.