Geb. Utrecht 7 maart 1808, overl.
Utrecht 31 oktober 1863. Leerling van C. van Geelen jr en van P. C. Wonder, raadgevingen van B. van Straaten. Was de zoon van A. Hoevenaar jr en broer van C.
W. Hoevenaar sr. Schilderde in- en exterieurs, gestoffeerd met figuren, meestal in Oudhollandse klederdrachten, heeft ook etsen en litho’s vervaardigd. Zijn tekeningen (waterverf en sepia) waren in zijn tijd zeer gezocht. In 1850 werd hij lid van de Kon. Akademie te Amsterdam.
Gaf les aan zijn zoon J. Hoevenaar Wzn en D. van der Keilen (III).Tentoonstellingen Amsterdam en Den Haag 1828-1863: interieurs met figuren; vissersvrouw met twee kinderen aan het strand; lezend meisje; terugkomst van de markt; het spinstertje; de kluizenaar; het kermisgeschenk; enz.
AMSTERDAM -Amsterdams Historisch Museum (vml. Museum Fodor): een dame ontvangt een geschenk in de vorm van vruchten; boereninterieur met papetende kinderen (tekening in kleuren). -Rijksmuseum: de Slijpsteenmarkt te Amsterdam (gem. W. Hoevenaar 1835). -Rijksprentenkabinet: tekeningen). -Stedelijk Museum: binnenplaatsje (1830). HAARLEM -Teylers Stichting:Jan Steen en Frans van Mieris; verschillende tekeningen, LEIDEN -Rijksprentenkabinet: enige tekeningen. NIJMEGEN -Commanderie van St. Jan: breiende oude vrouw, UTRECHT -Centraal Museum: tekeningen, w.o. bosgezichten en bomen (studies).
Kunstkronijk 1844/45 (bldz. 78).
Immerzeel; Kramm; Luns; Plasschaert; Scheen 1946 en 1969; Thieme-Becker; Van Hall I en port.; Waller; Wurzbach.