Lexicon Beeldende Kunstenaars

Pieter Scheen (1980)

Gepubliceerd op 29-01-2021

Camper, dr petrus

betekenis & definitie

Geb. Leiden 11 mei 1722, overl.

Den Haag 7 april 1789. Was achtereenvolgens werkzaam in Leiden (1734-1748), Engeland 1748-49, Parijs-Genève 1749, Franeker 1751—1755 (tijdelijk in Londen 1753), Amsterdam 1755-1761, Klein Lankum bij Franeker 1761-1763, daarna in Groningen 1763-1773, dan terug naar Klein Lankum, 1773-1787, maakte reizen naar België, Parijs, Duitsland en Engeland, en bracht zijn twee laatste levensjaren in Den Haag door. Leerling van C. de Moor, C. I. de Moor (tekenen) en van A. Ziesenis (beeld­houwen). Ofschoon beroemd geleerde in de geneeskunde, heeft hij zeer veel beeldhouwwerken, tekeningen, etsen en gravures vervaardigd; een enkele maal geschilderd.

Er zijn van hem etsen bekend die hij reeds als kind vervaardigde; heeft tekeningen (veelal met de pen in 0.1. inkt) gemaakt naar gege­vens uit het dierenrijk en in- en uitwendige delen van het menselijk lichaam, verder pastelportretten en gravures in de trant der oude meesters, o.a. een vrolijke drinker; een kinder­kopje en portretten van geleerden. Gaf les aan J. Ie Francq van Berkhey en W. Veltman.AMSTERDAM -Rijksmuseum: zelfportret (reliëf van gips). -Rijksprentenkabi­net: tekeningen, w.o. studies in roodkrijt van olifanten, leiden -Stedelijk Museum De Lakenhal: jongemannenkop (gebakken klei); torso van Belvedere (idem); slavenkop (idem); Saturnusmasker (idem); huilend kinderkopje (idem).

Immerzeel; Kramm; Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek I; Scheen 1946 en 1969; Thieme-Becker; Van Hall I, II en port.; Waller; Wurzbach.