Als plaatsbepaling wordt gegeven Gen. 14 : 3: het dal S., d. i. de Zoutzee. Dit betekent niet, dat de Zoutzee pas ontstaan is na de ondergang van Sodom en Gomorra, en evenmin, dat het dal van S. gelijk te stellen is met de Zoutzee, wat de oppervlakte betreft.
Wanneer Num. 13 : 36 gezegd wordt: zij legerden zich in de woestijn Zin, d. i. Kades, beduidt dit ook niet, dat de woestijn Zin en Kades hetzelfde gebied omsluiten. — Verder wordt van het dal S. gezegd, dat aldaar lijmputten waren: er waren dus asfaltbronnen — en dit is inderdaad nog een kenmerkend verschijnsel van de Dode Zee, waarin op raadselachtige wijze asfaltmassa’s aan de oppervlakte komen drijven. We hebben dus het dal S. in een gebied van de Dode Zee te denken, waarschijnlijk het ondiepe deel van deze zee, ten Z. van het schiereiland El Lisan. Dalman heeft een poging gedaan, om de steden, die eens in het dal van S. lagen te wijzen in het deltagebied van de beken, die uit Moabs bergland thans in de Dode Zee uitmonden en vroeger hun benedenloop in de vlakte hadden.