(Ervum lens syn. Lens esculenta).
Onder de peulvruchten, die op de akker verbouwd werden, kwam van ouds de L. voor, Gen. 25 : 34. De L. behoort tot de Vlinderbloemigen (Papilionaceae). Het is een kleine plant met vinvormig samengestelde, rankende bladeren. De bloempjes (± ½ cm) zijn bleekpaars, wit of geel en staan op lange stelen, twee of drie bijeen. De gele peultjes zijn tweezadig. De zaden zijn wel rond, maar aan boven- en benedenzijde afgeplat. Er werden twee variëteiten gekweekt: één met witte (grauwe) zaden en één met roodbruine zaden. De eerste soort zaden zien we in Nederland nog wel en worden hier door de Joden gegeten. De tweede variëteit geldt voor de beste en werd in Palestina, maar vooral in Egypte veel verbouwd. L. waren een belangrijk voedsel, 2 Sam. 17 : 28; 23 : 11. Ze werden gekookt tot moes gegeten (Gen. 25 : 34), maar ook geroosterd en eveneens gemalen, met honing vermengd en tot platte koeken gebakken. In tijd van nood werd de l. zelfs als „broodgraan” gebruikt, gewoonlijk gemengd met gerstemeel, Ez. 4 : 9.
