of Kalmus. Op verschillende plaatsen in de H.
Schrift wordt k. genoemd. Volgens Jer. 6 : 20 komt het uit een „ver land”, hetgeen nog nader blijkt uit Ez. 27 : 17, waar het onder de uitvoerproducten van Tyrus genoemd wordt. Ook Hoogl. 4 : 14 en Jes. 43 : 24 noemen het als een welriekend riet. Het maakte deel uit zowel van de heilige zalfolie (Ez. 30 : 23; St.Vert. „specerij-kalmoes”) als van het reukwerk. In deze teksten past de gewone K. (Acorus calamus) niet, hoewel men dat vroeger algemeen meende, omdat het geen „riet” (Hebr. qĕnēh) is. Bedoeld zal zijn een riet- of grassoort Cymbopogon, dat voortkomt in Voor-Indië (o. a. in vijvers en moerassen aan de W.kust van het plateau van Dekan). Vandaar werd het door de Phoeniciërs gebracht naar Elath, de haven in de golf van Akaba. Zo komt het voor op de lijst van handelsartikelen van Tyrus, Ez. 27 : 17, en moest het duur betaald worden, Jes. 43 : 24.
