1. dochter van Ethbaäl, de koning der Sidoniërs, de vrouw van Achab, de koning van Israël. Een vrouw met een sterk karakter, die door haar goddeloosheid en wreedheid een slechte invloed op Achab heeft geoefend.
Zij bevorderde de Baälsdienst in Israël. Achab bouwde, ongetwijfeld op haar aandrang, een tempel voor die afgod in Samaria, 1 Kon. 16 : 31, 32. Zij trachtte de profeten des Heren in Israël uit te roeien, 1 Kon. 18 : 4, 13. Er kwamen in Israël, dank zij haar drijven, 450 profeten van de Baäl en 400 profeten van de Asjéra, die door haar werden onderhouden, 1 Kon. 18 : 19. Toen Achab aan I. verhaalde, wat Elia op de Karmel gedaan had en hoe hij al de profeten met het zwaard gedood had, zond. I. een bode tot Elia om te zeggen: „zo mogen de goden doen, ja nog meer, indien ik morgen om deze tijd uw ziel niet gelijk zal maken aan de ziel van een hunner”, 1 Kon. 19 : 1, 2. Door deze bedreiging joeg zij Elia op de vlucht. In het geval van de wijngaard van Naboth weet zij door duivelse list Naboth uit de weg te ruimen en Achab in het bezit van de door hem begeerde wijngaard te brengen. In de oordeelsaankondiging door Elia namens de Here gesproken tegen Achab en zijn huis, wordt aangaande I. gezegd: „de honden zullen I. verslinden aan de voorwal van Jizreël”, 1 Kon. 21 : 1—24. In vs 25 maakt de schrijver de opmerking: „Nooit is er iemand geweest, die zich zó verkocht heeft als Achab om te doen wat kwaad is in de ogen des Heren, waartoe zijn vrouw I. hem heeft aangezet.” Als Jehu Joram, de zoon van Achab, vermoordt, doet hij dit, nadat een profeet, die hem namens Elisa, die de opdracht des Heren aan Elia hiermee uitvoerde, hem herinnerd heeft aan de noodzaak, het bloed der profeten, ja van alle knechten des Heren, te wreken aan I., 2 Kon. 9 : 7. Het tafereel te Jizreël is van huiveringwekkende schoonheid. I., die wist, wat haar wachtte, nadat Joram was gedood, beschilderde haar ogen met zwarte poeder, en versierde haar hoofd en begroette Jehu met minachtende spot: „Is het vrede, Zimri, moordenaar van uw heer?” Op bevel van Jehu wierpen een paar hovelingen haar naar beneden, zodat haar bloed rondspatte tegen de muur en tegen de paarden, en Jehu vertrad haar. Nadat Jehu gegeten en gedronken had, gaf hij het bevel „die vervloekte” te begraven, „want zij is de dochter van een koning”. „Maar toen zij gingen om haar te begraven, vonden zij van haar niets dan de schedel, de voeten en de handpalmen.” Jehu zag daarin de vervulling van het woord des Heren, dat Hij gesproken had door Elia: „Op de akker te Jizreël zullen de honden het vlees van I. verslinden, en het lijk van I. zal op de akker te Jizreël zijn zoals mest op het veld, zodat men niet kan zeggen: Dit is I.” Jehu acht het nu niet meer nodig, die armzalige resten te begraven. Zie 2 Kon. 9 : 30—37. — I. was bij haar dood ongeveer 60 jaar.2. Een andere I. (St.Vert. Jezabel) wordt genoemd Openb. 2 : 20. Volgens sommigen is daarmede bedoeld de vrouw van de engel of bisschop van de kerk te Thyatire. Meestal wordt aangenomen, dat de genoemde een zeer goddeloze vrouw was, die met de naam van de vrouw van Achab is aangeduid om haar karakter te tekenen. Zij gaf zich uit voor een profetes, doch verleidde tot hoererij en het eten van afgodenoffer.