„omheining”, is de naam van enkele steden geweest. Zo is er een H. in Benjamin (Neh. 11 : 33); misschien is dit Chirbet Hazzur tussen Beth Hanina en Nebi Samwil.
Er is ook een H. in Juda, dat ook Kerioth Hezron genoemd wordt (Joz. 15 : 25); mogelijk is dit Chirbet el-qarjatēn ten Z. van Hebron; de naam Judas Iskariot kan betekenen man van Kerioth, waarmee deze plaats kan bedoeld zijn. Tevens is er een H. in Juda, vermeld Joz. 15 : 23; volgens Abel is deze naam H. Ithman, wat hij terug meent te vinden in El Dsjebariye aan de Wadi Umm Etnan.De belangrijkste stad met de naam H., ook al genoemd in de Amarnabrieven, was gelegen in N.-Palestina. De koningen van H. hadden een zekere heerschappij over N.-Galilea. Hun koning Jabin, Joz. 11 : 1 was het hoofd van een stedenbond, welke bij de wateren van Merom beslissend werd geslagen, Joz. 11 : 4—15. De stad werd verbrand. Maar in de dagen van Barak was H. weer opgebouwd en tevens Kanaänietisch, want Jabin II van H. verdrukte de kinderen Israëls, Richt. 4 : 2. Evenwel was H. in Salomo’s tijd weer in het bezit van Israël want toen werd de stad door de koning versterkt (1 Kon. 9 : 16): de vesting had voor Salomo strategische waarde als voorpost tegen het opkomende rijk van Damascus. Maar deze vesting kon het niet houden tegen Tiglathpileser III, die in 734 de stad veroverde.
Het oude H. lag op een heuvel, Joz. 11 : 13, ten Z. van Kedes (wat blijkt uit de volgorde van 2 Kon. 15 : 29, vergeleken met Joz. 19 : 35—37); volgens Flavius Josephus lag de stad bij het Samochonietische Meer (= Hoelemeer of Chetmeer). Welnu, hier zijn door Garstang opgravingen verricht in een ruïneheuvel Tell el Keda of Tell Wakkas. In deze tell is een vesting, die de vorm heeft van een groot versterkt kamp, omringd door een geweldige wal van gestampte kleiaarde tot een hoogte van 60 voet. Zulke omwallingen van gestampte aarde komen voor van het Tweestromenland tot Egypte: men schrijft deze muren toe aan de Hyksoskoningen, die van het einde der 18e tot het begin der 16e eeuw zoveel beroering in het O. brachten. Naast die omwalling van het versterkte kamp is de eigenlijke stad, die door een steenmuur beschermd werd. Garstang ontdekte een brandlaag, die blijkens het aardewerk er op wijst, dat de stad vóór 1400 is verwoest. Dit kan in verband gebracht worden met het bericht in Joz. 11 : 11, 13, waar uitdrukkelijk gezegd wordt, dat de stad verbrand is. Maar Garstang vond ook, dat het Z. deel, de stad, na die brand bewoond is geweest. Dat is ook in overeenstemming met de Bijbel, die er niet van spreekt, dat de Israëlieten zich in Jozua’s tijd te H. vestigden, maar wel Richt. 4 en 5 van een hernieuwde strijd tegen H. gewag maakt.