Bijbelse encyclopedie

Prof. dr. F.W. Grosheide (1950)

Gepubliceerd op 17-04-2025

DEBORA

betekenis & definitie

„bij”.

1. De voedster van Rebekka, Gen. 24 : 59; 35 : 8.
2. Een profetes, de vrouw van Lappidoth, die Israël richtte. Zij placht te zitten onder de Deborapalm tussen Rama en Bethel op het gebergte van Efraïm, en de Israëlieten trokken tot haar op ten gerichte, Richt. 4 : 4, 5. Waarschijnlijk behoorde zij tot de stam van Efraïm. Toen de Israëlieten verdrukt werden door Jabin, de koning van Kanaän, ontbood zij Barak en bracht hem het bevel des Heren over, om de strijd aan te binden met Sisera, de krijgsoverste van Jabin. Barak gehoorzaamde, maar alleen op voorwaarde, dat zij met hem meeging. D. deed dit, maar voorspelde hem, dat de Here Sisera zou verkopen in de macht ener vrouw, Richt. 4 : 6—10. Bedoeld is Jaël, vgl. Richt. 4 : 17—22. Debora geeft aan Barak het sein tot de aanval, Richt. 4 : 14. Na de geweldige overwinning zong D. met Barak het lied van D., Richt. 5 : 1—31. Dit is een prachtig gedicht; het wordt door velen, die critisch staan tegenover de ouderdom van de Pentateuch als één der oudste voortbrengselen van Israëls litteratuur beschouwd. Het is moeilijk te vertalen; sommige woorden en uitdrukkingen zijn duister. D. heeft geleefd in de 13e eeuw v. C. Goslinga K.V. zet D. en Barak en de 40-jarige rustperiode tengevolge van hun optreden 1268—’28, v. Gelderen 1206—1167.

< >