Wat is de betekenis van zwikje?

2024-04-30
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

zwikje

zwikje - Zelfstandignaamwoord 1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord zwik

2024-04-30
Erotisch woordenboek

Hans Heestermans (1977)

zwikje

zwikje - mannelijk lid; eig. ‘bij elkaar horende zaken, boeltje, zaakje’ (zie ook dat laatste woord). Om dat sy heur oxhooft (= vagina, H.) tot sijn swickje wat e lient (= geleend. H.) hadt, BURGHOORN, Kluchth. Snorrepijpen i. 26[1644].

2024-04-30
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Zwikje

o. (-s), 1. gemeenzame aanduiding voor enige bij elkaar behorende voorwerpen, zaakje, boeltje: een soldaat doet zijn zwikje aan, zijn ransel met koppel en verdere uitrusting; neem je hele zwikje maar weer mee, koopman, al je bullen ; — een hele zwik, een heleboel; 2.een partijtje zwikken (4.).

2024-04-30
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

zwikje

o. zwikjes (pennetje).

2024-04-30
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

zwikje

o. (-s), (gemeenz.) zaakje, boeltje: een soldaat doet zijn aan, zijn uitrusting.