zwelg
zwelg - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zwelgen ♢ Ik zwelg 2. gebiedende wijs van zwelgen ♢ zwelg! 3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zwelgen ♢ zwelg je?
Wiktionary (2019)
zwelg - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zwelgen ♢ Ik zwelg 2. gebiedende wijs van zwelgen ♢ zwelg! 3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zwelgen ♢ zwelg je?
Van Dale Uitgevers (1950)
m., (w. g.) 1. het zwelgen ; 2. (-en), slok, teug: in één zwelg was het glas leeg.
Jozef Verschueren (1930)
(zwelch) m. (-en) 1. Eig. het zwelgen: aan de zijn. 2. Metn. slok, teug: in één was het glas leeg.
I.M. Calisch (1864)
Zwelg, m. gmv. het zwelgen. *-, (-en), slok, teug. *-EN, bw. ow. ong. (ik zwolg, heb gezwolgen), slokken, opslurpen; een liederlijk leven leiden, brassen. *-ER, m., *-STER, v. (-s), gulzigaard, vraat; dronkaard; wellusteling. *-ERIJ, v. het zwelgen; liederlijk leven, brasserij. *-ING, v. het zwelgen. *-KUIL, m. (-en), draaikolk, maalstroom. *...
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: