Zusterlijk
bn. bw. (-er, -st), van, als (van) een zuster of zusters: zusterlijke liefde, genegenheid; dat is niet zusterlijk gehandeld-, zusterlijk delen zij samen-, (fig.) de Nederlandse en Belgische driekleur wapperden zusterlijk van de toren.
Van Dale Uitgevers (1950)
bn. bw. (-er, -st), van, als (van) een zuster of zusters: zusterlijke liefde, genegenheid; dat is niet zusterlijk gehandeld-, zusterlijk delen zij samen-, (fig.) de Nederlandse en Belgische driekleur wapperden zusterlijk van de toren.
M. J. Koenen's (1937)
bn., bw. (eigen aan, als een zuster): met zusterlijke liefde; zij deelde zusterlijk met mij.
Jozef Verschueren (1930)
bn. en bw. (-er, -st) 1. (als) van, eigen aan een zuster : met -e liefde. 2. als een zuster : zij deelde met mij.
J.H. van Dale (1898)
ZUSTERLIJK, bn. bw. (-er, st), van, als eene zuster: dat is niet zusterlijk gehandeld; zusterlijk deelen zij samen; (fig.) de Nederlandsche en Belgische driekleur wapperden zusterlijk van den toren.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: