Wat is de betekenis van zitdag?

2024-04-29
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

zitdag

dag waarop iemand zitting houdt. dag waarop men zitting houdt om publiekelijk of ten overstaan van degene die men ontvangt, zijn specifieke taak uit te oefenen, doorgaans op het vlak van bestuur, recht, dienstverlening of advies; zittingsdag. Ook in metonymische toepassing: de bijeenkomst op een dergelijke dag. Voorbeelden: De...

2024-04-29
Typisch Vlaams woordenboek

Ludo Permentier en Rik Schutz (2015)

zitdag

dag waarop een spreekuur/zitting/verkoping wordt gehouden De zitdag van de seniorenconsulent van het OCMW in Ertvelde wordt tijdelijk aangepast en verhuist naar donderdag in plaats van maandag. De seniorenconsulent is het centrale aanspreekpunt voor Evergemse thuiswonende senioren. (Het Laatste Nieuws) Belgisch-Nederlandse Standaar...

2024-04-29
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

zitdag

(de, -en) spreekuur van bijvoorbeeld een politicus,koopdag van een openbare verkoop.

2024-04-29
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

zitdag

Inz. m. betr. t. openbare verkopingen: dag waarop verkoping gehouden wordt; koopdag. De belangstelling voor de inmijning der eigendommen van Verstegen is eerder flauw. Er zijn, benevens den oude zelf, enkele steenbakkers, een paar kijklustigen ... en Jan, door Luc er op afgezonden om verslag uit te brengen over dezen eersten zitdag, WACHTERS 1946,...

2024-04-29
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Zitdag

s., sitdei.

2024-04-29
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Zitdag

m. (-en), dag waarop men zitting houdt, een dokter, ambtenaar of lichaam cliënten enz. te woord staat, helpt; (Zuidn. ook) koopdag.

2024-04-29
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

zitdag

m. zitdagen (dag, waarop een zitting wordt gehouden): de zitdag ener rechtbank; de zitdag van een ontvanger, tot het ontvangen of innen van belastingen; zitdag houden.

2024-04-29
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

zitdag

('zid) m. (-en) dag waarop een rechtbank, een vergadering enz. zitting houdt: houden.

Wil je toegang tot alle 11 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-29
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

zitdag

m. (-en), dag waarop een arts, ambtenaar of instantie zitting houdt, cliënten enz. te woord staat, helpt.