zielig
(1979) (jeugd) lelijk. • Zielige broek - zielig in de zin van lelijk. (NRC Handelsblad, 10/03/1979, over jeugdtaal)
Marc De Coster (2020-2024)
(1979) (jeugd) lelijk. • Zielige broek - zielig in de zin van lelijk. (NRC Handelsblad, 10/03/1979, over jeugdtaal)
Wiktionary (2019)
zielig - Bijvoeglijk naamwoord 1. medelijden opwekkend ♢ Zij maakte een zielige indruk. Woordherkomst afgeleid van ziel met het achtervoegsel -ig Synoniemen meelijwekkend, deerniswekkend, beklagenswaardig, erbarmelijk
Muiswerk Educatief (2017)
zielig - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: zie-lig 1. met wie je medelijden hebt ♢ ik vind hem een beetje zielig Bijvoeglijk naamwoord: zie-lig ... is zieliger dan ... het zieligst...
Fa. A.J. Osinga (1952)
adj. & adv., drôvich, jammerlik, jammerdearlik, earmoedich, bikleilik, bigreatlik, stumperich; — kijken, earmhertich sjen.
Van Dale Uitgevers (1950)
bn. bw. (-er, -st), als (van) een arme ziel, meelijwekkend, beklagenswaardig: ik vind hem echt zielig; er zielig uitzien; zielig toekijken; hij zit er zo zielig alleen; dat is zielig voor hem; — 't is zielig, om er deernis mee te hebben.
M. J. Koenen's (1937)
bn., bw. (jammerlijk, treurig, beklagenswaardig; ook: van allen verlaten, eenzaam): hoe zielig! zielig toekijken; zielig stonden de vluchtelingen langs de weg.
Jozef Verschueren (1930)
bn. en bw. (-er, -st) 1. als (van) een arme ziel, beklagenswaardig: een bestaan; kijken. 2. van allen verlaten: alleen. 3. deerniswaardig; -e dorpjes.
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
bn. en bw. (-er, -st), als (van) een arme ziel, meelijwekkend, beklagenswaardig: er — uitzien; — toekijken; een — beetje, bedroevend weinig.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: