Wat is de betekenis van zelfverzekerdheid?

2024-04-26
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

zelfverzekerdheid

zelfverzekerdheid - Zelfstandignaamwoord 1. de mate waarin iemand zelfverzekerd is Woordherkomst afgeleid van zelfverzekerd met het achtervoegsel -heid

2024-04-26
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

zelfverzekerdheid

zelfverzekerdheid - zelfstandig naamwoord uitspraak: zelf-ver-ze-kerd-heid 1. het hebben van vertrouwen in jezelf ♢ met grote zelfverzekerdheid aanvaardde hij de baan Zelfstandig naamwoord: zelf-ver-ze-kerd-heid de z...

2024-04-26
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Zelfverzekerdheid

v., het zeker-zijn van zichzelf.