Wat is de betekenis van ZATERDAGSCH?

2024-04-26
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

ZATERDAGSCH

ZATERDAGSCH, bn. van Zaterdag, tot den Zaterdag behoorende, op Zaterdag geschiedende : het Zaterdagsche werk ; — drommelsch, en alsdan eene verzachting van satansch; die Zaterdagsche vent is nu weggeloopen.

Gerelateerde zoekopdrachten