wippertje
1) (1787) (oorspr. zeem.) borrel; glaasje sterke drank dat naar binnen wordt 'gewipt'. • Een graantje pikken. Een wippertje nemen. Een afzakkertje gebruiken. (De Navorscher. 1853) • (P.J. Harrebomée: Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal. 1858-1862) • Hij neemt een wippertje. Het wippen geschiedt ogenblikkelijk , en nath...