Wat is de betekenis van wintervogel?

2024-04-29
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Wintervogel

m. (-s), wintergast.

2024-04-29
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

wintervogel

m. wintervogels; zie wintergast.

2024-04-29
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

wintervogel

m. (-s) vogel die ergens ’s winters overblijft.