Wel (goed)
I. bw. (beter, best), 1. op goede of de goede wijze, goed, juist, zoals het behoort: wel te verstaan, zo op te vatten, als het bedoeld is; wel bekome het u, wens gericht tot iemand die iets nuttigt, ook wel die geniesd heeft, proost; te rusten (ook aaneengeschreven), wens bij het slapen gaan; indien ik het heb, als ik mij niet bedrieg; (spreekt.) l...