waaiboom
(1950) (Gent, spot.) lang manspersoon. • Waaiboom. 0. Scherts.: een lang manspersoon. (L. Lievevrouw-Coopman: Gents Woordenboek. 1950) • (H. Mullebrouck: Vlaamse volkstaal. 1984)
Marc De Coster (2020-2024)
(1950) (Gent, spot.) lang manspersoon. • Waaiboom. 0. Scherts.: een lang manspersoon. (L. Lievevrouw-Coopman: Gents Woordenboek. 1950) • (H. Mullebrouck: Vlaamse volkstaal. 1984)
Nicoline van der Sijs
(Joubert 2005; ANW) dividiviboom; de boom is karakteristiek voor de Nederlandse Antillen; als hij op een niet-beschutte plek staat, groeit hij door de passaatwind in één richting en neemt hij de vorm van een halve boog aan, vandaar de naam waaiboom. De naam is ook bekend in Zuid-Nederlandse dialecten voor een boom die vrij in de grond...
Van Dale Uitgevers (1950)
m. (...bomen), (Zuidn.) boom die vrij in de grond staat en niet tegen een muur of langs latten ! geleid is : perziken van een waaiboom.
J.H. van Dale (1898)
WAAIBOOM - m. (-en), (Zuidn.) boom die vrij in den grond staat en niet tegen een muur of latten geleid is : perziken van een waaiboom.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: