Wat is de betekenis van vrolijkheid?

2024-11-09
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-11-09
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

vrolijkheid

(19e eeuw) (euf.) het vrouwelijk geslachtsorgaan. Een parodie op het Onze Vader (opgetekend in de Neder-Betuwe eind negentiende eeuw): ‘Neem de meid bij haar vrolijkheid’. Verbastering van vrouwelijkheid? • (Hans Heestermans: Erotisch Woordenboek. 1980)

2024-11-09
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

vrolijkheid

vrolijkheid - Zelfstandignaamwoord 1. een aangename stemming waarin men lacht en het leven optimistisch bekijkt Woordherkomst Afgeleid van vrolijk met het achtervoegsel -heid.

2024-11-09
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

vrolijkheid

vrolijkheid - zelfstandig naamwoord uitspraak: vro-lek-heid 1. het vrolijk zijn ♢ er is veel vrolijkheid in dat gezin Zelfstandig naamwoord: vro-lek-heid de vrolijkheid Synoniemen opgewektheid

2024-11-09
Erotisch woordenboek

Hans Heestermans (1977)

vrolijkheid

vrolijkheid - (schertsende?) vervorming van vrouwelijkheid ‘vagina’ (vgl. vermaak), BOEKENOOGEN noteert uit de Neder-Betuwe de volgende passus uit een parodie op het Onze Vader: ‘Neem de meid bij haar vrolijkheid’.

2024-11-09
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Vrolijkheid

s., fleurigens; (van aard), loftigens, luftigens; (van uiterlijk), blierens.

2024-11-09
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-11-09
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Vrolijkheid

v., 1. het vrolijkzijn; blijdschap, opgeruimdheid; 2. vermaak, de omstandigheid dat men zich vermaakt, om iets lacht: die opmerking verwekte enige vrolijkheid.

Wil je toegang tot alle 11 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-11-09
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

vrolijkheid

v. -heden: blijdschap, opgeruimdheid: algemene vrolijkheid (onder het publiek).