Voorspraak
s., foarspraek; iem. tot — zijn, immen foarsprekke, foar immen pleitsje.
Van Dale Uitgevers (1950)
1. v., het voorspreken, verdediging, bemiddeling : dank zij uw voorspraak vond ik gehoor: uw voorspraak ontsluit hun de poort (Bogaers): voorspraak van, aan iem. hebben; 2. m. en v. (...spraken), hij of zij die voor iem. spreekt, zijn belang verdedigt, advocaat.
Direct toegang tot alle 5 resultaten over Voorspraak?
M. J. Koenen's (1937)
1. m. en v. -spraken; verdediger: hij of zij zal mijn voorspraak zijn; 2. v.; het verdedigen, voorspreken; verdediging: uw voorspraak zal mij helpen.
Jozef Verschueren (1930)
('vo:r) (...spraken) 1. v. Eig. het voorspreken, bemiddeling, verdediging : aan, van iemand hebben. 2. m. en v. Metn. (...spraker) persoon die voorspreekt, bemiddelaar(ster), verdedig(ster) : hij, zij zal mijn wezen.
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
v./m., 1. verdediging, bemiddeling: voorspraak van, aan iemand hebben; 2. (-spraken) verdediger; 3. aanbeveling: op van.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel lid van Ensie en geniet van alle voordelen: