volledigheidshalve
voor de volledigheid. met het oog op de volledigheid; omwille, ter wille van de volledigheid; vanwege de volledigheid; uit volledigheid; voor de volledigheid; om niet onvolledig te zijn; om (geheel) volledig te zijn. Heel vaak als eerste woord van een zin. Voorbeelden: "Volledigheidshalve: ik heb, bij nader inzien en op r...