Wat is de betekenis van Violoncel?

2025-07-17
Woordenboek vreemde woorden

A. Kolsteren en Ewoud Sanders (1994)

Violoncel

[lt. violoncello = grote viool] cello, bep. grote viool (gestemd tussen altviool en contrabas), die tussen de knieën gehouden bespeeld wordt.

2025-07-17
Vreemd Nederlands

Jan Meulendijks (1993)

Violoncel

(violoncello) strijkinstrument

2025-07-17
Encyclopedie voor Zelfstudie

drs. L.A. Beeloo (1981)

violoncel

of cello, strijkinstrument met vier snaren, gestemd c-g-d-a, ontstaan uit de viola da gamba (knieviool).

2025-07-17
Kramers woordentolk

Jacon Kramers Jz (1948)

violoncel

violoncello, v. ; kleine basviool. viclone, o. ; basviool.

2025-07-17
X-Y-Z der Muziek

Casper Höweler (1939)

Violoncel

afgekort: cello, een laag strijkinstrument van nagenoeg denzelfden bouw als de viool (de rand is naar verhouding breeder), doch belangrijk grooter. De stemming is die van de altviool, echter een octaaf lager: C, G, d, a. De violoncello piccolo of viola pomposa is een iets kleiner cello met vijf snaren (C, G, d, a, e1). De cello heeft in het orkest...

2025-07-17
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

violoncel

Fr. violoncelle, oorspr. It., 1. v. violoncels (groot vioolvormig snaarinstrument, knieviool); 2. m. violoncels (violoncellist).

2025-07-17
Vreemde woordenboek

S. van Praag (1937)

violoncel

v. kleine basviool.

2025-07-17
Encyclopedie voor Iedereen

John Kooy (1933)

Violoncel

cello, knieviool, een strijkinstrument met ronden, vollen toon, in omvang zoowel als geluidsvolume en toondiepte het midden houdend tusschen de altviool en de contrabas.

Wil je toegang tot alle 16 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-17
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

violoncel

(violon'sel) (-len, -s) 1. v. Eig. vioolvormig, instrument tussen altviool en contrabas in. Syn. cello. 2. m. Metn.