Violoncel
[lt. violoncello = grote viool] cello, bep. grote viool (gestemd tussen altviool en contrabas), die tussen de knieën gehouden bespeeld wordt.
A. Kolsteren en Ewoud Sanders (1994)
[lt. violoncello = grote viool] cello, bep. grote viool (gestemd tussen altviool en contrabas), die tussen de knieën gehouden bespeeld wordt.
Grasduin in meer dan 507 woordenboeken en encyclopedieën. Krijg toegang tot maar liefst 2.316.291 begrippen, 37.599 spreekwoorden en 78.030 synoniemen.
Word nu vriend van Ensie!
drs. L.A. Beeloo (1981)
of cello, strijkinstrument met vier snaren, gestemd c-g-d-a, ontstaan uit de viola da gamba (knieviool).
Casper Höweler (1939)
afgekort: cello, een laag strijkinstrument van nagenoeg denzelfden bouw als de viool (de rand is naar verhouding breeder), doch belangrijk grooter. De stemming is die van de altviool, echter een octaaf lager: C, G, d, a. De violoncello piccolo of viola pomposa is een iets kleiner cello met vijf snaren (C, G, d, a, e1). De cello heeft in het orkest...
M. J. Koenen's (1937)
Fr. violoncelle, oorspr. It., 1. v. violoncels (groot vioolvormig snaarinstrument, knieviool); 2. m. violoncels (violoncellist).
John Kooy (1933)
cello, knieviool, een strijkinstrument met ronden, vollen toon, in omvang zoowel als geluidsvolume en toondiepte het midden houdend tusschen de altviool en de contrabas.
Jozef Verschueren (1930)
(violon'sel) (-len, -s) 1. v. Eig. vioolvormig, instrument tussen altviool en contrabas in. Syn. cello. 2. m. Metn.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: