Wat is de betekenis van vinken?

2024-04-26
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

vinken

1) (1922) (prost.) op de baan lopen; tippelen*. • Vinken: op de baan lopen. (E.G. van Bolhuis: De Gabbertaal. 1937) 2) (17e eeuw) (euf.) geslachtsgemeenschap hebben, neuken. Woordspeling met de vinkenvangst. • (Hans Heestermans: Erotisch Woordenboek. 1980) 3) (18e eeuw) (vnl. Gent, euf.) hoerenjagen; prostitué...

2024-04-26
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

vinken

vinken - Werkwoord 1. (ov) afvinken vinken - Zelfstandignaamwoord 1. meervoud van het zelfstandig naamwoord vink Woordherkomst afgeleid van vink met het achtervoegsel -en

2024-04-26
Ewoud Sanders woordenboeken

Ewoud Sanders (2019)

vinken

tippelen (van prostituees) In 1922 voor het eerst aangetroffen, in een literaire tekst. In 1937 voor het eerst opgenomen in een Bargoense woordenlijst, De Gabbertaal van E.G. van Bolhuis, met als betekenis ‘op de baan lopen’. • Ze had het thans eenvoudig vertikt, om, na van vijf tot twee uur op ’t Damrak geloopen te hebben, nog eens een uur...

2024-04-26
Historische collectie Nederland

Rijksdienst voor het cultureel erfgoed (2019)

vinken

Kort blok dat schuin naar boven uit de buitenmuur van een (zie) stellingmolen steekt. Daarop rust het onderste einde van een schoor van de stelling.

2024-04-26
Art & Architecture Thesaurus

Getty Research Institute (1990)

vinken

vinken - Familie waartoe honderden soorten kleine, zaadetende zangvogels met een kegelvormige snavel behoren, waarvan er vele, maar niet alle, 'vink' worden genoemd.

2024-04-26
Encyclopedie van Zeeland

Kon. Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen (1982)

VINKEN

Familie van kleine zaadetende zangvogels met dikke snavel. Karakteristieke golvende vlucht. In Zeeland komen verschillende soorten vinkachtigen voor.Vink (Fringillacoélebs; Z.B., W.: slagvienke; Z.VL; botvink). In Zeeland vrij algemene broedvogel van gebieden met opgaand geboomte. Talrijke doortrekker in voor- en najaar en wintergast....

2024-04-26
Erotisch woordenboek

Hans Heestermans (1977)

vinken

vinken - coïre; ook: hoerenjagen (vgl. vogelen). Isserin de Stad wel een mens heter Als jy bent; 'k loof dat men een uur na 't vincken wel weer een ey in je neers (= aars, H.) gaer braje sou, KL v. d. Pasquilm. 20 [1674]. V. DALE [1976].

2024-04-26
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Vinken

(vinkte, heeft gevinkt), ter vinkenjacht gaan ; vogels vangen in het algemeen : — (gemeenz.) de meisjes van pleizier bezoeken.

Wil je toegang tot alle 18 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-26
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

vinken

vinkte, h. gevinkt (ter vinkenjacht gaan).