Vim
v. (-men), 1. hoeveelheid van honderd bos (en vier bos toe, dus 104 bos): een vim stro, hout, rijzen, rogge ; een halve vim; 2. (Zuidn.) mijt, regelmatige stapel. VIMMETJE, o. (-s).
Van Dale Uitgevers (1950)
v. (-men), 1. hoeveelheid van honderd bos (en vier bos toe, dus 104 bos): een vim stro, hout, rijzen, rogge ; een halve vim; 2. (Zuidn.) mijt, regelmatige stapel. VIMMETJE, o. (-s).
Grasduin in meer dan 507 woordenboeken en encyclopedieën. Krijg toegang tot maar liefst 2.316.291 begrippen, 37.599 spreekwoorden en 78.030 synoniemen.
Word nu vriend van Ensie!
J. van Donselaar (1936)
(de), schuurpoeder voor huishoudelijk gebruik. Ija [ja], ma’ dan moet je eerst je tanden schoon schuren met Vim en groffe schuur! (Cairo 1980c: 467). - Etym.: Genoemd naar het merk Vim.
M. J. Koenen's (1937)
v. vimmen (honderdtal): een vim takkenbossen, riet, bossen stro; een vim rogge, d. i. honderd en nog vier bossen toe; Z.-N. mijt II.
Jozef Verschueren (1930)
v. (-men; -metje) 1. Algm. regelmatig getaste stapel: een hout, hooi. 2. Inz. honderd en vier bos : een stro.
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: