Wat is de betekenis van vief (vif, fief)?

2024-04-30
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

vief (vif, fief)

I. Als bnw. en bijw. - M. betr. t. pers.: vurig, fel, onstuimig, opvliegend (veelal in pejor. zin). II. Als znw. - In de verb. in zijn vief zijn, in zijn element, in zijn schik, op dreef zijn. Alleen de CVP en de BSP behaalden daar stemmenwinst, ofschoon Tindemans, De Backer, Grootjans en Schiltz («in zijn fief») het hier tege...

Gerelateerde zoekopdrachten