verkleefdheid
Verknochtheid; m. betr. t. personen veelal: trouw, genegenheid. Op m’n dank moogt gij rekenen en op m’n verkleefdheid tot ter dood, LANGENS 1947, 48. Weldra bleek, dat ik haar verkleefdheid aan het verleden had onderschat. Ze troostte zich met haar cassette vol herinneringen en foto’s, VAN HECKE 1966, 76. Opm.: In de stan...