verdommeling
(1900, vero.) (scheldw.) afschuwelijke kerel; vervelende vent. Vgl. ellendeling* en verrekkeling*. • In Atjeh heb 'k meegevochte - 'n arme verdommeling met 'n bajonet in z'n donder gestoken. (Herman Heijermans: Op hoop van zegen. 1900) • Boerehengst, moest jij je weer vergissen, hé? lamgeslagen drieling, stom stuk, x x x stomme ve...