veenbonk
(19e eeuw) (Drents scheldw.) veenarbeider. Eigenlijk: een kluit veenaarde. • Wat zien die veenbonken er uit! (P. Weiland: Nederduitsch taalkundig woordenboek. 1810) • Bonk, lomp mensch, leelijk paard: Wat is hij een bonk, lomperd (G.nijveen); een veenbonk — lange kerel uit het veen (Borger). (J. Bergsma: Drentsche woorden en spreek...