Wat is de betekenis van veenbonk?

2024-04-27
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

veenbonk

(19e eeuw) (Drents scheldw.) veenarbeider. Eigenlijk: een kluit veenaarde. • Wat zien die veenbonken er uit! (P. Weiland: Nederduitsch taalkundig woordenboek. 1810) • Bonk, lomp mensch, leelijk paard: Wat is hij een bonk, lomperd (G.nijveen); een veenbonk — lange kerel uit het veen (Borger). (J. Bergsma: Drentsche woorden en spreek...

2024-04-27
Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

veenbonk

(vnl. Drenthe) veenwerker. Scheldwoord uit de negentiende en begin twintigste eeuw. O.a. in ‘De geschriften van Harm Tiesing over den landbouw en het volksleven van Oostelijk Drenthe.’ (geschreven in de periode 1920-1922).

2024-04-27
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Veenbonk

m. (-en), grote turfkluit; inz. van de bovenste veenlaag, die tot brandstof minder geschikt is.

Gerelateerde zoekopdrachten