vaatdoek
(19e eeuw) (scheldw.) man zonder karakter; slappeling; watje. • ‘Jullie kenne me afsterve!’ vervloekte ik. ‘Jullie allebei! Jij, schijnheilige bombakkes, en je angetrouwde vadoek!’ (Willem van Iependaal: Kriebeltjes hoogtepunt. 1937)
Marc De Coster (2020-2024)
(19e eeuw) (scheldw.) man zonder karakter; slappeling; watje. • ‘Jullie kenne me afsterve!’ vervloekte ik. ‘Jullie allebei! Jij, schijnheilige bombakkes, en je angetrouwde vadoek!’ (Willem van Iependaal: Kriebeltjes hoogtepunt. 1937)
Wiktionary (2019)
vaatdoek - Zelfstandignaamwoord 1. (huishouden) doek waarmee je aanrecht, gootsteen en fornuis schoonmaakt ♢ Met een vaatdoek maak je het aanrecht schoon, met een theedoek droog je het servies af. Woordherkomst samenstelling van vaat en doek
Marc de Coster (2007)
iemand zonder karakter of energie. Een bekende uitdrukking is zo slap als een vaatdoek. In Vlaanderen gebruikt men schotelvod eveneens in een figuurlijke betekenis.Ze had Oarends met de vuust ien de zij gestooten, went, woedend was ze; woedend dat de dikke kerel zoo’n voatdoek was. (J.J. Cremer, Romantische Werken, 1874)
Fa. A.J. Osinga (1952)
s., skûtel-, skûdel-, skûldoek, skûlk; zo slap als een —, sa slop as in skiteldoek, as in dweil.
Van Dale Uitgevers (1950)
m. (-en), 1. (oorspr.) doek om de vaten te wassen; thans meestal gebruikt om er de gootsteen enz. mee af te vegen; — (zegsw.) hij is zo slap als een vaatdoek, zeer slap, uiterst zwak; 2. (fig.) man zonder karakter of energie.
M. J. Koenen's (1937)
m. vaatdoeken (doek om 't keukengerief te reinigen): zegsw. zo slap als een vaatdoek, erg zwak.
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: