Wat is de betekenis van vaatdoek?

2024-04-26
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

vaatdoek

(19e eeuw) (scheldw.) man zonder karakter; slappeling; watje. • ‘Jullie kenne me afsterve!’ vervloekte ik. ‘Jullie allebei! Jij, schijnheilige bombakkes, en je angetrouwde vadoek!’ (Willem van Iependaal: Kriebeltjes hoogtepunt. 1937)

2024-04-26
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

vaatdoek

vaatdoek - Zelfstandignaamwoord 1. (huishouden) doek waarmee je aanrecht, gootsteen en fornuis schoonmaakt Met een vaatdoek maak je het aanrecht schoon, met een theedoek droog je het servies af. Woordherkomst samenstelling van vaat en doek

2024-04-26
Jargon & Slang van Wielrenners

Marc De Coster (2017)

Vaatdoek

Vaatdoek - 'zich als een vaatdoek voelen': niet in vorm zijn; zich slap voelen.

2024-04-26
Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

vaatdoek

iemand zonder karakter of energie. Een bekende uitdrukking is zo slap als een vaatdoek. In Vlaanderen gebruikt men schotelvod eveneens in een figuurlijke betekenis.Ze had Oarends met de vuust ien de zij gestooten, went, woedend was ze; woedend dat de dikke kerel zoo’n voatdoek was. (J.J. Cremer, Romantische Werken, 1874)

2024-04-26
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

vaatdoek

doek of lap om skottelgoed mee te was.

2024-04-26
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Vaatdoek

s., skûtel-, skûdel-, skûldoek, skûlk; zo slap als een —, sa slop as in skiteldoek, as in dweil.

2024-04-26
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-26
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Vaatdoek

m. (-en), 1. (oorspr.) doek om de vaten te wassen; thans meestal gebruikt om er de gootsteen enz. mee af te vegen; — (zegsw.) hij is zo slap als een vaatdoek, zeer slap, uiterst zwak; 2. (fig.) man zonder karakter of energie.

Wil je toegang tot alle 14 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-26
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

vaatdoek

m. vaatdoeken (doek om 't keukengerief te reinigen): zegsw. zo slap als een vaatdoek, erg zwak.