vaandelen
(1883) (Barg.) bemachtigen; achteroverdrukken*; ritselen*. 'Heb je nog wat gevaandeld?' 'Valt er nog wat te vaandelen?' • De nichtjes waren zoo overbluft, dat Gerrit in de buurt al meer dan vijf en twintig gulden en een paar sigaren had opgehaald ofte wel gevaandeld, eer zij van haren schrik waren bekomen. (Het Lee...