understanding
I. begrijpelijk, verstandig, schrander; II. 1. verstand, begrip; 2. verstandhouding; 3. afspraak, schikking; understandings, „onderdanen" [benen, ook: schoenen]; on the (distinct) understanding that..., met dien verstande dat..., op voorwaarde dat...; you must come to an understanding with him, u moet u met hem verstaan.