Uitzicht
o. (-en), 1. gelegenheid om naar buiten te zien : iem. het uitzicht belemmeren, betimmeren ; een wijd uitzicht; 2. datgene waar men op uitziet, dat men van zeker punt uit kan zien: een schoon uitzicht genieten; 3. gezicht in de toekomst, vooruitzicht: iets in uitzicht stellen, aankondigen dat het zal of kan plaats hebben ; ...