Wat is de betekenis van uitsteeksel?

2024-04-30
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

uitsteeksel

uitsteeksel - zelfstandig naamwoord uitspraak: uit-steek-sel 1. iets wat uitsteekt ♢ ik heb me gestoten aan dat uitsteeksel Zelfstandig naamwoord: uit-steek-sel het uitsteeksel de uitste...

2024-04-30
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Uitsteeksel

s.n., útstyksel (it), útstek (it) útsprong, nok(ke), nakke; -tje, nokje (it), nakje (it), hakje (it).

2024-04-30
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-30
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Uitsteeksel

o. (-s), wat uitsteekt, uitstek : uitsteeksels van de ruggegraat, dorens.

2024-04-30
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

uitsteeksel

o. uitsteeksels (wat uitsteekt: uitstek, punt, doorn): een uitsteeksel v. e. ruggewervel.

2024-04-30
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

uitsteeksel

('uit) o. (-s; -tje) wat uitsteekt, punt, doorn : een van een wervel.

2024-04-30
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-04-30
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

UITSTEEKSEL

UITSTEEKSEL - o. (-s), wat uitsteekt: uitsteeksels van den ruggegraat, doorns.

Wil je toegang tot alle 9 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-30
Prisma Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)