Wat is de betekenis van uitsmeren?

2024-04-30
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

uitsmeren

(1909) (< West-fries) uitstellen. • De jongens, die 't nog wel graag wat willen uitsmeren, (uitstellen) pruttelen wat tegen maar vader verlangt geen poerlemassies (grappen) en daarom .... ingerukt, marsch! (J. De Vries: Westfriesche woorden. 1909)

2024-04-30
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

uitsmeren

uitsmeren - Werkwoord 1. (ov) smerend uitspreiden Hij deed boter op zijn brood en ging dit zorgvuldig uitsmeren 2. (ov) (politiek) verdelen Op begrotingsvlak is het voorgestelde uitsmeren over drie maanden, aan het eind van het jaar, eveneens zeer belangr...

2024-04-30
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Uitsmeren

v., útsmarre.

2024-04-30
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Uitsmeren

(smeerde uit, heeft uitgesmeerd), 1. smerend uitspreiden : de boter, een pleister uitsmeren; — ook oneig. en fig., b.v. van geldbedragen, vacantiedagen en derg.; 2. voordelig zijn in het smeren.

2024-04-30
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

uitsmeren

('uit) (smeerde uit, heeft uitgesmeerd) 1. smerend uitspreiden. 2. terdege smeren.

2024-04-30
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Uitsmeren

(smeerde uit, heeft uitgesmeerd), 1.smerend uitspreiden: de boter uitsmeren; (fig.) kosten, vakantiedagen e.d. over een lange periode verdelen; 2. door smeren van iets ontdoen: een muur, waar iedereen zijn kwasten op uitsmeerde.

2024-04-30
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

UITSMEREN

UITSMEREN - (smeerde uit, heeft uitgesmeerd), terdege smeren, smerend goed uitspreiden: de boter, de pleister uitsmeren.

Gerelateerde zoekopdrachten