uithaal
uithaal - Werkwoord 1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uithalen ♢... dat ik uithaal
Wiktionary (2019)
uithaal - Werkwoord 1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uithalen ♢... dat ik uithaal
Muiswerk Educatief (2017)
uithaal - zelfstandig naamwoord uitspraak: uit-haal 1. keer dat je slaat of schopt ♢ na die uithaal had ik een blauw oog 2. keer dat je stem hoger en harder klinkt ♢ met een geweldige uithaal ei...
Van Dale Uitgevers (1950)
m. (...halen), 1. het uithalen, inz. het uitwijken. 2. (zegsw.) een grote uithaal maken, zijn beste zaken ten toon spreiden bij een bezoek, (ook) zijn gasten ruim onthalen. 3. najaarsschoonmaak. 4. het aanhouden van een toon, lange galm.
M. J. Koenen's (1937)
m. uithalen (praal; schoonmaak gew.; het uitwijken; een lange galm bij het zingen): zegsw. een grote uithaal maken, vertoon.
Jozef Verschueren (1930)
('uit) m. (...halen) het → uithalen inz. 1. (1) het eruit nemen. 2. (11) lange galm bij het zingen. 3. (12) praal, vertoon : een grote maken.
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
m. (-halen), 1. het uitwijken; 2. (zegsw.) een grote uithaal maken, zijn beste zaken ten toon spreiden bij een bezoek, (ook) zijn gasten ruim onthalen; 3. schoonmaak; 4. lange galm.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: