Wat is de betekenis van Uitgaansdag?

2024-04-27
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Uitgaansdag

m. (-en), vrije dag, verlofdag om uit te gaan: die meid heeft morgen haar uitgaansdag; — (scherts.) toontjes uitgaansdag, gezegd als iem. een gat in zijn kous heeft waardoor zijn teen steekt.

2024-04-27
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

uitgaansdag

m. uitgaansdagen (vrije middag van dienstboden enz.; verlofdag).

2024-04-27
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

uitgaansdag

m. (-en) avond, dag dat men uitgaat.

2024-04-27
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Uitgaansdag

m. (-en), vrije dag.

2024-04-27
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

Gerelateerde zoekopdrachten