Wat is de betekenis van uiteinde?

2024-04-26
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

uiteinde

uiteinde - Zelfstandignaamwoord 1. het uiterste punt van iets Het uiteinde van de draad steek je door het oog van de naald. 2. een benaming voor oudejaar Waar vier jij dit jaar het uiteinde? Woordherkomst samenstelling van uit en einde

2024-04-26
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

uiteinde

uiteinde - zelfstandig naamwoord uitspraak: uit-ein-de 1. laatste stuk van iets ♢ pak het uiteinde van het touw vast 1. een goed uiteinde [prettige oudejaarsavond] Zelfstandig naamwo...

2024-04-26
Nieuwe Groninger Encyclopedie

P. Brood, A.H. Huussen en J. van der Kooi (1999)

Uiteinde

Gehucht in de gemeente Delfzijl aan de Uiteinderweg ten N.O. van Holwierde, vlak achter de zeedijk bij de Bocht van Watum. In 1445 vermeld als: jn wtende = het uiterste einde.

2024-04-26
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

uiteinde

einde; afloop; dood.

2024-04-26
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Uiteinde

s.n., ein (de), útein (it); (v. verschillende voorwerpen), ears.

2024-04-26
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-26
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Uiteinde

o. (-n), 1. einde, punt waar iets eindigt: een stok heeft twee uiteinden; aan het uiteinde van het havenhoofd. 2. afloop, slot: die zaak had een treurig uiteinde; (in ’t bijz.) afloop van het jaar: iem. een zalig uiteinde wensen. 3. (fig.) laatste uur, dood.

2024-04-26
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

uiteinde

o. uiteinden (eig. het uiterste einde; fig. de afloop ener zaak; ook: laatste uur, dood): zegsw. ik wens u een zalig uiteinde, einde des jaars, wens op 31 Dec.

Wil je toegang tot alle 15 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-26
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

uiteinde

('uit) o. (-n) I. Eig. 1. Algm. uiterste einde, punt. 2. Inz. a. einde van het jaar : ik wens u een zalig wens op 31 december, b. laatste uur, dood. II. Metf. afloop.