Wat is de betekenis van UIIG?

2024-04-26
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

uiig

(19e eeuw) (inf.) grappig; flauw; melig. • Dat heb ik ook gezegd, Bets; wel, ik geloof ook wel, dat het zoo is; want al moeten wij ook werken, wij hebben toch pret onder elkander en zijn een uiig troepje, zou Jo zeggen. (Louisa May Alcott: Onder moedervleugels. 1876. Vertaling door Almine van Little Women uit 1868) • O, wat uiig, een ste...

2024-04-26
Lexicon Energiemarkt

Jean-Paul Pinon (2003)

Uiig

Union Internationale de l’industrie du Gaz/International Gas Union. Deze internationale organisatie zonder winstoogmerk heeft als doel de technische en economische vooruitgang van de gassector te bevorderen. Haar leden zijn de gastechnische verenigingen van een vijftigtal landen. De werkzaamheden van de UIIG gebeuren op dit ogenblik binnen...

2024-04-26
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Uiig

bn. (-er, -st), (gemeenz.) grappig, komiek.

2024-04-26
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

uiig

bn., bw. (grappig): een uiig man, vol kwinkslagen of moppen.

2024-04-26
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

uiig

('uiəch) bn. en bw. (-er,-st) grappig, geestig.

2024-04-26
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Uiig

bn. (-er, -st), (gemeenz.) 1. grappig; 2. melig.

2024-04-26
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-04-26
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

UIIG

UIIG - bn. (-er, -st), grappig, geestig.

Gerelateerde zoekopdrachten