Wat is de betekenis van tuinder?

2024-04-26
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

tuinder

Het begrip tuinder heeft 2 verschillende betekenissen: 1) iemand die tuinen onderhoudt. iemand die zich, voor zijn beroep of uit liefhebberij, bezighoudt met het onderhoud van een of meer tuinen; tuinman. 2) iemand die tuinbouw beoefent. iemand die zich met commerciële bedoelingen op min of meer uitgebreide schaal bezighoudt met...

2024-04-26
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

tuinder

tuinder - Zelfstandignaamwoord 1. (beroep) iemand die beroepsmatig tuinen aanlegt en verzorgt Woordherkomst Afgeleid van tuin met het achtervoegsel -der Synoniemen tuinman, hovenier, tuinier

2024-04-26
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

tuinder

tuinder - zelfstandig naamwoord uitspraak: tuin-der 1. kweker van bloemen, groenten, fruit etc. ♢ de tuinders van deze volkstuinen kweken vooral groenten Zelfstandig naamwoord: tuin-der de tuinder ...

2024-04-26
Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Tuinder

Een t. is i.h.a. een persoon, die tuinbouwgewassen teelt, maar gewoonlijk verstaat men eronder: iemand, die groenten teelt, evt. nog gecombineerd met vruchten onder glas.

2024-04-26
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Tuinder

s., túnder, túnker, túnter, gernier(ker).

2024-04-26
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-26
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Tuinder

m. (-s), 1. tuinier. 2. persoon die het tuinbouwbedrijf uitoefent, warmoezenier: de tuinders in het Westland.

2024-04-26
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

tuinder

m. -s, tuindertje; tuinier; warmoezenier.

Wil je toegang tot alle 13 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-26
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

tuinder

(‘tuindər) m. (-s) tuinier.