Wat is de betekenis van Trijs?

2025-07-17
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Trijs

m. (-en), bras van de blinde en schuifblinde ra.

2025-07-17
Mokums woordenboek

Ditte Simons en Hans Heestermans (2014)

trijs

(etym.?), hijsbalk met poelie, bevestigd aan de daknok van pakhuizen en oude koopmanshuizen en buiten de gevel uitstekend, STROOP 117.

2025-07-17
Vreemd Nederlands

Jan Meulendijks (1993)

Trijs

hijstouw

2025-07-17
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

trijs

m. -en; bras; hijstouw.

2025-07-17
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

trijs

m. (-en) Scheepst. bras, hijstouw.

2025-07-17
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Trijs

Trijs - m(-en), bras van de blinde en schuifblinde ra.