Wat is de betekenis van trail?

2024-04-27
Op-en-top Nederlands

Frens Bakker, Els Ruijsendaal, Paul Uljé, Dick van Zijderveld (2022)

trail

(zelfstandig naamwoord) [alg.] spoor, pad - We volgden het spoor in de wildernis in de hoop weer in de bewoonde wereld te geraken. [alg.] wandelroute; fietsroute - De wandelroute voert dwars door wolvengebied. De fietsroute door de Ardennen is er een voor geoefende wielrijders.

2024-04-27
Wielerwoordenboek

Fons Leroy en Wim van Rooy (2010)

trail

trail: Engelse benaming voor een onverhard pad, bij cyclocross of mountainbiken.

2024-04-27
Woordenboek Engels (EN-NL)

Dr. F.P.H. van Wely (1951)

trail

I. sleep, sliert; spoor; staart [v. komeet]; rank [ook als ornament]; pad; off the trail, het spoor bijster; on the trail, op het spoor; II. (achter zich aan) slepen; (het spoor) volgen; plattreden; trail one’s coat(-tails), uitdagend optreden; ruzie zoeken; III. 1. slepen; 2. kruipen; 3. vervagen (ook: trail away, off); trail along, zich vo...