toges, togus, tokes
(1887) (< Jidd. tooches) (Barg.) gat, achterste. Bij Beem (1959): 'E grousse tooches hot e grousse boks neiteg': een groot achterste heeft een grote broek nodig. Zie ook: dat plak ik aan m'n toges; lik me toges; me toges; togesgefatter. • tokês, voor: achterste; schertsend zegt men tegen een kind: krigst wat veur dien tokês; Wes...